Ik ben een limburgse. In hart en nieren. Ik ben er trots op. Alleen woon ik niet in Limburg. En dat vind ik best.
Het zit me soms in de weg, dat limburgse. Vooral als ik gekweld word door een schuldgevoel. Of roddelzucht. Of als ik me afvraag 'wat de mensen wel zullen denken'. Dan vervloek ik mijn afkomst.
Maar niet met carnaval. Dan word ik naar het zuiden getrokken. Een onzichtbare hand strekt zich naar me uit en neemt me mee naar Maastricht.
Met carnaval ben ik limburgser dan limburgs. Ik praat platter dan plat. En ik geniet tot in de puntjes van al mijn lichaamsdelen van de bonte en chaotische mensenstorm.
Gisteren vond ik mezelf in een 'ouwe lommel' en een pruik ( met daaronder heel veel laagjes hele warme kleren) in de natte sneeuw op een lawaaiig plein. Mijn dochter zei nog 'mam, wat ik jammer vind met carnaval, is dat de muziek altijd door elkaar speelt'. En inderdaad, ook gisteren schalden uit de speakers van elke kar of groep een ander lied. Maar het kan me niet schelen. Het is net alsof op zo'n dag alles okee is. Zolang ik me daar maar mag begeven.
Het raakt me overigens elke keer weer dat, juist in de stad waar iedereen altijd bezig is met zijn uiterlijk, met zien & gezien worden, mensen zich drie dagen lang laten gaan. Rangen en standen bestaan niet meer. Iedereen praat met iedereen. Ik maak soms een dansje met een volslagen onbekende. Dat doe ik in mijn dagelijkse leven nooit.
Ik zou het wel willen. Een dansje met een onbekende. Zomaar op een doordeweekse dag. Bij de Hema.