Soms voel ik zoveel liefde voor alles en iedereen. Dan is er rust in mijn hoofd en tegelijkertijd activiteit in mijn lijf. Dan voel ik me volop in leven. Niets is te veel, alles is mogelijk. Zelfs onaardige mensen kan ik toelachen. Nee, sterker nog, dan vind ik niemand onaardig.
Maar soms voel ik een enorm gebrek liefde, een gapend gat in mijn lijf. Dan zijn zelfs mijn kinderen me te veel, akelig maar waar (dit is iets wat je als moeder namelijk nooit mag zeggen!). Dan doe ik de dingen uit plichtgevoel en met veel weerzin. Dan voel ik me moe en ziet alles wat er te doen is uit als een grote berg die maar niet wil slinken.
Ik wil toegang tot die liefde, altijd! Ik wil bruisen en borrelen. Ik wil elk moment van de dag kunnen genieten van alles om me heen. Dat alles altijd goed is en altijd leuk en lief!
Jaja.
Ik weet sinds kort dat, om die liefde te ervaren, ik mijn eigen on-liefde ook moet omarmen. Dus ik oefen. In kijken naar mezelf. Ik neem waar. Kijk waar het zit, die allesverzengende stofzuigende kracht in me, die soms alle plezier uit het leven haalt. Dan oordeel ik niet (althans dat probeer ik dan, want als ik middenin de grote berg zit, wil het niet altijd lukken), maar kijk.
Debbie Molhuizen heeft het in haar boek De Tussentijd-route naar verbindend leiderschap over kabouters. Kabouters zijn je overtuigingen, die je al jaren hebt en je niet meer dienen. Je kunt tegen ze schoppen, maar Debbie nodigt ze uit om met pensioen te gaan en verzorgt ze liefdevol. 'Bedankt voor je trouwe dienst'. Mooi.